Halsema, Riemen en de elite

Vrij Nederland
Carel Peeters

In dezelfde week dat Femke Halsema in De correspondent een column schrijft over mensen die tot de elite behoren, maar dat besmuikt ontkennen, publiceert het Nexus Instituut een boek met boeiende levensgeschiedenissen van mensen die zonder pretentie tot de culturele elite behoren.

Het valt niet te ontkennen: de negentien kosmopolieten die de directeur van het Nexus Instituut Rob Riemen heeft geïnterviewd voor zijn boek De universiteit van het leven behoren tot ‘de culturele elite’. Ondanks zichzelf, zou je bijna zeggen, want elitepretenties hebben ze niet: de neuroloog Antonio Damasio, de historicus Simon Schama, de uitgevers Peter Mayer, André Schiffrin en Andreas Landshoff, de museumdirecteur Philippe de Montebello (foto), dirigent Bernard Haitink, de schrijvers Louis Begley, Benedetta Craveri en Frido Mann, de Israëlische filosoof Avishai Margalit. Ze zijn allemaal al lange tijd uitzonderlijk in hun vak. En ze hebben de nodige levenservaring.

Riemen heeft ze geïnterviewd, maar hij heeft de gesprekken uitgewerkt in de vorm van monologen, zonder de vragen. Hij heeft ze eerst naar hun vader en moeder gevraagd, wat een mooie genealogische structuur aan de monoloog geeft: terug naar de bron. Iemands leven komt in zo’n tien pagina’s in zijn eigen woorden langs. Riemens vragen moeten allemaal te maken hebben gehad met wat, hoe en van wie ze iets geleerd hebben, in het vak en in het leven. Dat maakt de gesprekken vrij van opsnijderij.

Onze hele biologie, zegt Antonio Damasio, is erop gericht te overleven. Het is een vergissing te denken, zoals ‘de regerende klasse’ doet, dat men voor dat overleven alleen economische problemen moet oplossen. De biologische machine zet ook ons geestelijk instrumentarium in beweging, wat essentieel is voor ons welbevinden. En de geest zorgt voor de cultuur. Volgens Damasio komt de cultuur uit de biologie voort, maar is slechts ten dele gebonden aan de regels en wetten van de biologie. Een heel scala aan culturele ontwikkelingen zou ondenkbaar zijn geweest zonder onze biologische programmering. Voor het biologisch overleven heeft men muziek, tekenen, vertellen en schrijven uitgevonden. Interessant is dat bij Damasio geen sprake is van biologisch determinisme. Eenmaal opgewekt zoekt de cultuur zijn eigen weg.

Philippe de Montebello, die dertig jaar directeur was van het Metropolitan Museum of Art in New York, benadrukt dat hij nog dagelijks een ‘spons’ is: opzuigt wat hij van anderen leert, hoort en leest. Een van zijn sterkere kanten noemt hij zijn ‘nederigheid’: het besef dat zoveel anderen het nog beter weten. Was het Goethe, vraagt hij zich af, die zei dat hij een beter mens was geworden omdat hij met die en die op een wereld heeft verkeerd? Dat heeft De Montebello van hem overgenomen.

Verrassend fel is Simon Schama over de ‘power elite’ wanneer hij het heeft over één van de ‘kankers’ in de maatschappij: ‘de intellectuele leegte’. Die zorgt voor ‘routine en gemakzucht, voor berusting en afstomping van het geestelijk leven.’ Die ‘power elite’ stimuleert uiteraard deze intellectuele en geestelijke leegte: ‘dat komt hen beter uit, want aan de publieke domheid ontlenen zij hun macht, aangezien zij mensen met een rijk geestelijk leven niet kunnen manipuleren.’

In geen van de gesprekken wordt aan valse bescheidenheid gedaan. Ook de directeur van de Bibliotheca Alexandrina, Ismail Serageldin, de dochter van Arnold Schönberg, Nuria, de socioloog van de Occupy-beweging Todd Gitlin, noch Rob Riemens eigen vader die aan het woord komt, bezondigen zich er aan. Ze weten dat ze tot de culturele elite behoren, maar ze hebben geen elitepretenties. Zij doen dus niet aan ‘elitaire zelfbevlekking’ zoals Femke Halsema die beschrijft in haar column in De Correspondent van 14 december 2013. Ze keert zich daarin tegen mensen die onmiskenbaar tot de elite behoren, maar daar voor geen goud voor willen uitkomen omdat ze het krediet van de gewone man niet willen verliezen. Je hebt ‘elite-ontkenners in soorten en maten’, maar gemeenschappelijk is dat ze er snel bij zijn om anderen elitair gedrag aan te wrijven. Tot wat Halsema ‘de stiekeme elite’ noemt rekent ze hoofdredacteur van de Telegraaf Sjuul Paradijs, de presentator van Avondspits Joost Eerdmans, Linda de Mol en hoogleraren die graag hun eigen privileges en kansen over het hoofd zien.
Bij de column van Femke Halsema moest ik denken aan het afscheidscollege ‘Help! De elite verdwijnt’ van Meindert Fennema op 11 mei 2012, te vinden in zijn gelijknamige boek. Fennema, hoogleraar in de politieke theorie die naar zijn eigen zeggen pas ‘op latere leeftijd democraat werd’ omdat hij tot 1989 in Communistische Partij bleef hangen, heeft zich vanaf 1970 verdiept in het verschijnsel ‘elite’. Toch heeft dat er niet toe geleid dat hij veel inzicht heeft gekregen in het verschijnsel, bijvoorbeeld waarom het onvermijdelijk is, of waarom het noodzakelijk is. Of: in welke vormen het verderfelijk is, zoals in het geval van de elite die verantwoordelijk is voor de bankencrises, of voor de financiële teloorgang van de woningcorporaties.
Fennema gaat er, in navolging van Pierre Bourdieu, nog steeds vanuit dat kunst en cultuur geen intrinsieke waarde hebben. Die waarde is volgens hem afkomstig van de klasse waartoe de kunstgenieter behoort, die zit niet ergens in de muziek, het schilderij, de roman of het gebouw. De culturele elite gebruikt die kunst om zich te onderscheiden van de massa. Maar die massa, die graag naar programma’s als Big Brother kijkt, rukt ongeremd op. Volgens Fennema had de elite de uitzending van Big Brother indertijd ‘liefst willen verbieden’.
Dat verbieden is Fennema’s vertaling van de kritiek die toen op het programma mogelijk was, bijvoorbeeld omdat er een kwart miljoen zou worden uitgekeerd aan de populairste inwoner van het Big Brother-huis. Dat zou er namelijk toe leiden dat de deelnemers tegen elkaar werden opgezet. Het leven in het huis zou tot een hel worden.
Fennema heeft zo de pest aan wat hij de ‘elite’ noemt dat hij er van maakt dat die elite het programma het liefst zou verbieden: zo dictatoriaal zouden die elite wel willen zijn. Helaas, kan het niet.
De massa en haar geliefde programma’s rukken op tot genoegen van Fennema, maar, schrijft hij, ‘de culturele elite geeft zich nog niet gewonnen’. Dat zou die elite volgens Fennema wel moeten doen. ‘Tien jaar na Big Brother is de angst van de culturele elite om haar posities te verliezen alleen maar toegenomen,’ schrijft hij. Die ‘culturele elite’ mag zich dus geen zorgen maken dat het publieke domein steeds meer wordt gedomineerd door wat Simon Schama noemt ‘de intellectuele leegte, die zorgt voor routine en gemakzucht, voor berusting en de afstomping van het geestelijk leven.’ Dat heet bij Fennema haar ‘angst om haar posities te verliezen’. Volgens Antonio Damasio is kritiek hebben op programma’s als Big Brother een manier van overleven.
Als het aan Meindert Fennema ligt gaat het publiek binnenkort bepalen wat in het Stedelijk Museum komt te hangen. Dat is pas echt democratisch. Maar gelukkig geeft ‘de culturele elite’ zich nog niet gewonnen. Die zegt bij monde van Philippe de Montebello: ‘Je kunt niet democratisch over kunst oordelen.’