Bildung

Friedrich Nietzsche

In 1870 geeft Friedrich Nietzsche in Basel zes lezingen. Zich er terdege van bewust dat onderwijs bij uitstek een weerspiegeling is van de samenleving, leek het hem een goed idee om het onderwerp ʽÜber die Zukunft unserer Bildungs-Anstaltenʼ te kiezen.

 

Wat Nietzsche een geboeid publiek voorhoudt, is de overtuiging dat er enerzijds om politiek-economische redenen een vermeerdering en uitbreiding van het onderwijs wordt nagestreefd, maar dat anderzijds het culturele aspect van het onderwijs wordt vervlakt en uitgehold. Het onderwijs staat in het teken van het nut, of beter gezegd in het teken van salaris.Vanuit deze optiek studeert de mens om ‘op de hoogte’ en ‘bij de tijd te blijven’, om alle manieren te leren kennen waarop het gemakkelijkste geld kan worden verdiend. Het onderwijs heeft tot taak gekregen ‘courante’ mensen te vormen, mensen die zo mogelijk even inzetbaar en inwisselbaar zijn als courante munt.

 

De heersende moraal verfoeit onderwijs dat eenzaam maakt, onderwijs dat veel tijd vergt en dat doelen stelt die geld en handel overstijgen. De moderne mens verlangt het tegendeel: snel onderwijs om in korte tijd een geldverdienend wezen te kunnen worden en toch onderwijs dat grondig genoeg is om een zeer-veel-geldverdienend wezen te kunnen worden. Het moderne onderwijs gunt de mens geen cent meer cultuur dan gunstig is voor de economie, maar dit minimum aan cultuur is verplicht. Er bestaat niet langer een school voor beschaving, omdat de aristocratische geest van ware beschaving wordt gehaat en gevreesd. Gymnasia zijn gedegradeerd tot bolwerken van geleerde vetzucht en snobisme; de eigenlijke filosofie is van de universiteit verbannen. Het cultuurideaal is dat van de massamedia: zinloos, stijlloos, karakterloos, even weinig betrouwbaar en duurzaam als krantenpapier. Aldus de 27-jarige hoogleraar Friedrich Nietzsche.
Het gevoel dat Nietzsche bevangt, omschrijft hij als Kultur-Herbst-Gefühl. De Europese cultuur is aan het sterven, het fundament waarin ze geworteld is, verdwijnt. De gevolgen laten zich gemakkelijk voorspellen: moraal en metafysica kunnen niet langer bestaan; Bildung moet plaatsmaken voor nuttige kennis; kunst zal haar betekenis verliezen en meesterwerken worden irrelevant; het enige recht dat rest, is het recht van de sterkste; de samenleving zal zich overgeven aan idolen om de eigen onbenulligheid te vergeten, en als de roes van de vergetelheid is uitgewerkt, ontwaakt het nihilisme en baart zijn twee boosaardige kinderen: terreur en barbarij.

 

‘Kultur-Herbst-gefühl’: Ulysses van James Joyce, Der Mann ohne Eigenschaften van Robert Musil, Les Thibault van Martin du Gard, Moses und Aron van Arnold Schönberg, de poëzie van Celan, de werken van Duchamp en Mondriaan, de beschouwingen van Freud en zo verder – zoveel meesterwerken in de twintigste eeuw zijn een expressie van de cultuurcrisis die zo meedogenloos door Nietzsche is beschreven.

 

Nietzsche’s vrees voor het wankelen van het fundament van de Europese cultuur heeft nog niets aan actualiteit ingeboet en werpt een verhelderend licht op de eindeloze discussies over het ‘maatschappelijke nut’ van de humaniora. Maar waartoe dient culturele vorming eigenlijk? De ware Bildung kenmerkt zich door een omgang met de culturele tradities, een kennis die de kritische geest van mensen scherpt opdat zij zelf kunnen oordelen wat goed en wat niet goed is, wat wel of niet de moeite waard is.

 

Nietzsche leert dat opvoeden, de kunst een mens tot mens op te voeden, primair een vorm van bevrijding is, en alleen zij die zelf vrij zijn, kunnen ons opvoeden, dat wil zeggen, ons voorbeeld zijn: de ware filosoof en ware kunstenaar. Zij zijn de onaangepasten die ons kunnen verheffen uit de stroom van angst voor eenzaamheid en onzekerheid. Zij zijn het die ons aanmoedigen zelf te ontdekken wat het bestaan eigenlijk waard is, wat de diepste betekenis van je leven is en wat jij met de jou gegeven tijd en talenten moet doen. Zij zijn het die het leven in zijn totaliteit tonen en zeggen: ga je eigen weg – dat heb ik ook gedaan. Nietzsche waarschuwt dat we deze opvoeding – de enige echte vorming – bij uitstek niet zullen vinden bij de instituties die bestaan bij de gratie van de pretentie wel die vorming te bieden: de universiteiten.

 

Aanbevolen

Aristoteles, Ethica Nicomachea, 350 v. Chr.

Friedrich Nietzsche, ‘Über die Zukunft unserer Bildungsanstalten. Sechs öffentliche Vorträge‘, 1872.

George Steiner, Universitas?, 2012.

Nexus 67, School der beschaving, 2014.